Zeelieden

Omdat alle Nederlandse vissers en zeelieden die tijdens de oorlog op de koopvaardij voeren onderworpen waren aan de vaarplicht, werden ook zij beschouwd als overheidspersoneel. De overheid beloonde hen hiervoor na de oorlog op twee verschillende manieren.

Buitengewoon pensioen voor oorlogs-zeelieden

De eerste was de vaarplichtbeloning, een aanvullende uitkering die de zeelieden vanaf hun 60ste werd toegekend, mits zij hun vaarplicht naar behoren hadden vervuld. De zeelieden kregen 150 gulden per jaar (hun eventuele weduwen 90 gulden). Deze regeling werd voorgesteld door de Commissie mbt vaarplichtbeloning en ingesteld in 1954. Het aantal rechthebbenden bedroeg toen 2600. In 1976 was dit aantal ruim verdubbeld en het ministerie van Verkeer en Waterstaat stelde hen voor de volgende keus: de jaarlijkse uitkering te verhogen tot 300 gulden, of een uitkering inééns van 4500 gulden. De meesten kozen voor het laatste.

Maar belangrijker nog was de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Wbpzo), die vlak na de Wbp, op 11 december 1947 tot stand kwam. Deze gold met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 1946. De verliezen in de koopvaardij waren zeer hoog geweest; tijdens de oorlog waren 2700 zeelieden omgekomen, terwijl enkele honderden blijvend invalide raakten. Om in aanmerking te komen voor deze wet, moest de invaliditeit eveneens meer dan 10% bedragen, en de verminderde arbeidsgeschiktheid moest te wijten zijn aan de oorlogsomstandigheden, gevechtshandelingen, ziekten of aan gebreken opgelopen door de dienst op het schip of in vijandelijke gevangenschap. Ook werden medische behandelingen vergoed die samen hingen met deze conditie.

Grafiek uit jaarverslag BPR over het aantal en de hoogte van uitbetaalde pensioenen aan invalide zeelieden-oorlogsslachtoffers over 1984/1984

Het bedrag dat werd toegekend hing ook af van de rang die de aanvrager had gehad. De wet werd ingesteld na bemoeienis door het Prinses Margriet Fonds (PMF) en de Commissie Groeneveld. Het Prinses Margriet Fonds was al tijdens de oorlog opgericht in Londen om de nagelaten betrekkingen van de zeelieden te ondersteunen en toonde overeenkomsten met de Stichting 1940-1945. Het PMF bleef tot haar opheffing in de jaren ’70 een belangrijke rol vervullen in ondersteuning van de zogenaamde ‘Margrietgezinnen’, die het op verschillende manieren terzijde stond. Onder andere werden studiebeurzen verstrekt en vakantieweken aangeboden.

Dineke de Visser

verantwoording
colofon