| ||||||||||||
|
Opsporing in Nederlands-IndiëBezetting Voor inlichtingen over Nederlandse burgergeïnterneerden en krijgsgevangenen in Azië waren de informatiebureaus van de London Committee of the Netherland Red Cross Society en het Nederlands-Indische Rode Kruis (NIRK) te Australië afhankelijk van buitenlandse organisaties. Gegevens over gevangenen waren onder andere afkomstig van het Agence Centrale des Prisonniers de Guerre te Genève, een afdeling van het Internationale Rode Kruis. Op haar beurt kreeg deze afdeling informatie over gevangenen weer van het Japanse Rode Kruis. Het Japanse Rode Kruis was echter niet aanwezig in Nederlands-Indië en doordoor waren er weinig gegevens over dit gebied voorhanden. Bovendien waren de gegevens die wel beschikbaar waren onbetrouwbaar.[1] De London Committee of the Netherland Red Cross Society nam de werkzaamheden in het buitenland over van het Nederlandse Rode Kruis dat door de bezetting alleen werkzaam kon zijn in bezet gebied. Als gevolg van de oorlogssituatie waren de werkzaamheden voor de London Committee uitgebreider dan de normale activiteiten van het Rode Kruis. Het Informatiebureau van de London Committee verzond persoonlijke berichten van en naar familie en vrienden in Nederland. Ook werd via het bureau, dat officieel was aangewezen als ‘Bureau de renseignement’, berichten verzonden naar familieleden van slachtoffers van vijandelijk geweld die dienden in de strijdkrachten en de koopvaardij. Het Informatiebureau zette zich daarnaast in voor de opsporing van vermiste personen. Veel verzoeken om opsporing kwamen van Engelandvaarders, die op zoek waren naar vermiste familieleden of vrienden. Na de Japanse inval in Nederlands-Indië werden er ook verzoeken ingediend om informatie over daar verblijvende personen. Het Informatiebureau werkte vanaf deze tijd ook voor het Nederlands-Indische Rode Kruis. Na de oorlog werd de afdeling Verre Oosten van het Informatiebureau overgebracht naar het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis in Den Haag. In oktober van dat jaar volgden de overige afdelingen. Het Rode Kruis in Nederland nam de werkzaamheden over van de London Committee. Na de capitulatie Na de capitulatie van Japan ving het Nederlands-Indische Rode Kruis weer aan met zijn werkzaamheden. Eén van de taken was het opsporen van vermiste personen en het geven van inlichtingen hieromtrent. Speciaal voor dit doeleinde werd het Centraal Informatie Bureau (CIB) door het NIRK opgericht. In tegenstelling tot het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis had het CIB niet de beschikking over kampadministraties, cartotheken of andere archieven van de bezetter. De registratie van alle voormalige burgergeïnterneerden en ex-krijgsgevangenen was daarom van groot belang om een goede informatievoorziening naar Nederland op gang te brengen. Van elke voormalige gevangene werd daarom de persoonsgegevens geregistreerd, in welk kamp degene verbleef en, niet onbelangrijk, waar de persoon naartoe werd geëvacueerd. Door de onafhankelijkheidsstrijd in Nederlands-Indië waren grote delen van de archipel voor Nederlanders onveilig. Zij werden daarom geëvacueerd naar veiliger plaatsen, die ook buiten Nederlands-Indië konden liggen. De gegevens over de voormalige geïnterneerden verkreeg het CIB veelal van het Kantoor Displaced Persons (KDP). Deze organisatie was verantwoordelijk voor de opvang en evacuatie van bevrijde krijgsgevangenen en burgergeïnterneerden. Van de verkregen gegevens werden lijsten opgesteld die werden doorgestuurd naar het Informatiebureau in Den Haag. Ook ontving men hier de ‘bevrijdingsberichten’ van het Amerikaanse War Department. Dit waren telexberichten die namen bevatten van bevrijde krijgsgevangenen uit de kampen in Japan. Naast de ‘bevrijdingsberichten’ ontving het Informatiebureau ook overlijdens- en vermissingsberichten. Deze waren voor het grootste deel afkomstig van het CIB en het hoofdkwartier van het Nederlandse Troepencommando Siam. Het Informatiebureau in Nederland distribueerde de lijsten en publiceerde ze in diverse media.[2] Graven
Het ODO werkte bij het uitoefenen van zijn taak samen met het Centraal Bureau Gravendienst van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL), dat verantwoordelijk was voor de aanleg van erevelden in Zuidoost-Azië. Het uitgangspunt van de Gravendienst was om alle slachtoffers centraal te begraven op erevelden in Birma, Indonesië en Thailand. In Japan was de Netherlands War Graves Registration verantwoordelijk voor de registratie van Nederlandse oorlogsslachtoffers en graven. De opsporing van vermisten en van graven kwam voor een groot deel tot een einde bij de soevereiniteitsoverdracht op 27 december 1949. Het Centraal Bureau Gravendienst werd twee jaar later opgeheven. De werkzaamheden rond het opsporen, registeren en verzorgen van graven werd overgedragen aan de Oorlogsgravenstichting. Karolien Verbrugge Bronnen[1] L. van Bergen, Een menslievende en nationale taak. Oorlog, kolonialisme en het Rode Kruis in Nederlands-Indië 1870-1950 (Soesterberg 2004) 129-130. [2] J. van de Vosse, Het Informatiebureau van het Nederlandsche Roode Kruis. Verslag over zijn werkzaamheden van 1939 tot en met 1947 (Den Haag 1948) 111-113. [3] Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam, 400 - Collectie van de Indische Afdeling van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Inleiding Opsporingsdienst Overledenen. |
|||||||||||