Reorganisatie van het opsporingswerk in Duitsland

International Tracing Service

Niet alleen in Nederland maar ook in Duitsland werd het opsporingswerk gereorganiseerd. Het Central Tracing Bureau (CTB) dat sinds 1944 verantwoordelijk was voor de opsporing van vermiste personen in Duitsland dreigde al in 1946 opgeheven te worden, omdat het geen voldoende gekwalificeerde medewerkers kon aantrekken. Daarnaast moest het vanwege bezuinigingen sterk inkrimpen. Uiteindelijk kon het CTB zijn werkzaamheden continueren tot 30 juni 1947 toen ook de UNRRA, de organisatie waaronder het CTB viel, werd opgeheven.[1]

Het opsporingswerk was halverwege 1947 echter nog niet voltooid en er werd besloten de opsporing te laten continueren door een andere organisatie. Per 1 juli 1947 werden de werkzaamheden en archieven van het CTB overgenomen door de International Refugee Organization (IRO). Op 1 januari 1948 werd de opsporingsorganisatie van de IRO omgedoopt tot de International Tracing Service.

Nederlandse Rode Kruis en Missie tot Opsporing

Ook de Nederlandse opsporing in Duitsland werd gereorganiseerd en dat verliep niet even soepel. De Nederlandse Militaire Missie had het Nederlandse Rode Kruis ingeschakeld bij de opsporing van vermiste personen in Duitsland. Het besluit van de Nederlandse overheid tot reorganisatie van het opsporingswerk van vermiste personen betrof ook de opsporing in Duitsland. De Nederlandse Rode Kruisteams dienden vervangen te worden door steunpunten van de Nederlandse Missie tot Opsporing van Vermiste Personen uit de Bezettingstijd. Wel zouden geschikte medewerkers van de Rode Kruisteams met goedkeuring van het Nederlandse Rode Kruis overgenomen worden door de Missie tot Opsporing. In een aantal gevallen is dit gebeurd.[2]

In Berlijn en Bad Salzuflen werden steunpunten van de Missie tot Opsporing opgericht en de verbindingspost van het Nederlandse Rode Kruis bij de opsporingsdienst in Arolsen, de latere International Tracing Service, werd gehandhaafd. Voorheen was een medewerker van het Nederlandse Rode Kruis als verbindingsofficier aan deze organisatie verbonden. Deze functionaris zou deze post blijven bezetten als medewerker van de Missie tot Opsporing.

De steunpunten waren gevestigd in de drie westelijke bezettingszones. De accreditatie van de Missie tot Opsporing leverde bij de geallieerden echter problemen op. In de Engelse bezettingszone kon pas van een eigenlijke toelating van de Missie tot Opsporing sprake zijn vanaf midden augustus 1948, terwijl zij al een jaar eerder was opgericht. Ook de accreditatie in Berlijn verliep niet soepel. Dit had niet alleen te maken met de beperkte medewerking van de Britse bezettingsautoriteiten, maar was ook te wijten aan de moeilijkheden die ontstonden bij de overdracht van de werkzaamheden door het Nederlandse Rode Kruis.

Hoewel de Missie tot Opsporing in juli 1947 werd ingesteld, kon zij nog niet gelijk aan de slag in Berlijn. De organisatie diende eerst nog te worden opgebouwd en er moest nog accreditatie verkregen worden. Het opsporingswerk werd in de tussentijd nog steeds uitgevoerd door het Nederlandse Rode Kruis. Zolang de Berlijnse steunpost van de Missie niet operationeel was, zouden de medewerkers van het Nederlandse Rode Kruis hun werkzaamheden voortzetten onder leiding van de Missie tot Opsporing. Problemen ontstonden volgens haar toen de directeur-generaal van het Nederlandse Rode Kruis, H.P.J. van Ketwich Verschuur, zijn medewerkers zou hebben geïnstrueerd om de instructies van de Missie niet op te volgen. Bovendien zorgde hij er indirect voor dat de accreditatie van de Missie tot Opsporing voor een aantal maanden vertraging opliep. De verhouding tussen de medewerkers van het Nederlandse Rode Kruis in Berlijn en de Missie tot Opsporing was in april 1948 zo verstoord, dat Van Ketwich Verschuur de medewerking van het Rode Kruis aan de Missie tot Opsporing in Berlijn staakte vanwege de (vermeende) “slechte houding” van de Missie tot Opsporing. Van Ketwich Verschuur verweet de Missie tot Opsporing van ondeskundigheid. Bovendien was van Ketwich Verschuur van mening dat er geprobeerd werd het Nederlandse Rode Kruis uit te schakelen inzake de opsporingswerkzaamheden.[3] Van Ketwich Verschuur schreef:

“dat wij op grond van de door het Hoofd Uwer Missie, zomede door zijn Vertegenwoordiging in Berlijn, ingenomen houding, welke naar ons gebleken is van veel ernstiger aard is geweest dan aanvankelijk werd vermoed, genoodzaakt zijn geworden, de thans verleende medewerking per 10 april aanstaande te moeten staken, hetgeen impliceert, dat er vanaf die datum in de bij het Rode Kruis in gebruik zijnde woonruimte geen accommodatie meer beschikbaar zal zijn voor Uw Missie”.[4]

Dit zou een kleine ramp betekenen voor de Missie tot Opsporing, want andere vestigingsmogelijkheden waren voor haar niet beschikbaar. De Missie tot Opsporing was namelijk nog steeds niet geaccrediteerd bij de Britse geallieerden en kon daardoor niet beschikken over faciliteiten, zoals huisvesting. Voor dergelijke faciliteiten was de Missie tot Opsporing nog steeds afhankelijk van het Nederlandse Rode Kruis. Uiteindelijk kwam het niet zo ver. De Missie kon blijven in de kantoorruimtes van het Rode Kruis.

Midden juli 1948 – één jaar na de oprichting van de Missie tot Opsporing - werden de Officieren Civiele Dienst van de Missie eindelijk geaccrediteerd en officieel tot de Britse zone toegelaten. Daarmee werd de rol van het Nederlandse Rode Kruis bij de actieve opsporing in Duitsland beëindigd.

Karolien Verbrugge

Bronnen

[1] Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: Repatriëring, nummer toegang 2.15.43, inventarisnummer 260.

[2] Missie tot Opsporing van Vermiste Personen uit de Bezettingstijd: Eindverslag. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Den Haag 1952) 21.

[3] E.G. Vos, Visschen met net en hengel: organisatie, werkzaamheden en de voorgeschiedenis van de Nederlandse Missie tot Opsporing van vermiste personen uit de bezettingstijd, juli 1947 - september 1951 (Utrecht 1989). Doctoraalscriptie, 45-46.

[4] NL-HaNA, SZ / Repatriëring, 2.15.43, inventarisnummer 150.

verantwoording
colofon