| ||||||||||||
|
Opsporing van specifieke groepen vermistenOpsporing van joden Nadat de meeste Nederlanders gerepatrieerd waren, werd duidelijk dat het merendeel van de joden die in de oorlog gedeporteerd was niet terug zou komen. Er ontstonden in Nederland na de bevrijding op verschillende plaatsen organisaties met het doel het behartigen van de belangen van de joden die de oorlog hadden overleefd. In het zuiden van het land – dat als eerste bevrijd werd - werd de Joodse Hulpcommissie voor de Mijnstreek in Heerlen door Sam Eisenmann opgericht en enige tijd later in Maastricht het Comité voor Israëlitische Belangen. Deze organisaties hielden zich met name bezig met de opvang van en hulpverlening aan joden die de oorlog wel hadden overleefd.[1]
Eén van de belangrijkste joodse organisaties die na de bevrijding van het zuiden van het land opgericht werd, was de Joodse Coördinatie Commissie (JCC). In eerste instantie gevestigd in Eindhoven, na de bevrijding verhuisde de JCC naar Amsterdam. Het Centraal Registratiebureau voor joden werd toegevoegd aan de JCC. De JCC was op een groot aantal terreinen werkzaam. Het verzorgde onderwijs aan joodse kinderen, het spoorde joodse minderjarige onderduikers op en ving deze kinderen – vaak wezen – op. Voorts ondersteunde de JCC financieel joodse organisaties en personen ten behoeve van de reconstructie van de joodse samenleving. Ook probeerden de JCC en het Centraal Registratiebureau voor Joden de verblijfplaats van vermiste joodse personen te achterhalen met het oog op het herstellen van de familiebanden en daardoor ook de joodse gemeenschap.[3] De JCC kreeg geen financiële steun van de Nederlandse overheid ten behoeve van haar werkzaamheden. De overheid was van mening dat er geen financiële steun aan joodse organisaties gegeven mocht worden, omdat daardoor de joden weer als aparte groep werden onderscheiden en dat zou het antisemitisme mogelijk in de hand kunnen werken. Het gevolg van dit beleid was echter wel dat de JCC voor haar voortbestaan afhankelijk was van met name Amerikaanse particuliere instanties.[4] De JCC zou uiteindelijk opgaan in de Stichting Joods Maatschappelijk Werk. Naast deze joodse organisaties hielden ook het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis, het Afwikkelingsbureau Concentratiekampen en nog een aantal kleinere bureaus zich bezig met de opsporing van vermiste joden. Politieke gevangenen Mensen uit de voormalige illegaliteit waren zeer actief in de repatriëring van hun medeverzetslieden die nog in Duitsland zaten. Voormalige verzetsstrijders waren van mening dat de politieke gevangenen het eerst gerepatrieerd moesten worden en dat bij aankomst in Nederland zij een bijzondere behandeling moesten krijgen. De repatriëring verliep echter niet zo als gewenst. Het terughalen van Nederlanders ging veel langzamer dan gehoopt en ook werd er geen onderscheid gemaakt tussen groepen repatrianten. Gevluchte NSB’ers konden eerder gerepatrieerd worden dan ex-politieke gevangenen. Een aantal oud verzetsleden besloot zelf politieke gevangenen op te sporen in Duitsland en te repatriëren naar Nederland. Bureau Informatie en Opsporing van Nederlanders in Duitsland Eén van die organisaties was het Bureau Informatie en Opsporing van Nederlanders in Duitsland uit Apeldoorn. Deze organisatie, die onderdeel uitmaakte van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (NBS), stuurde teams naar plaatsen in Oost-Nederland en Duitsland om daar informatie in te winnen over vermiste politieke gevangenen. Op 1 juni 1945 kreeg het Bureau echter orders van de NBS om de opsporingswerkzaamheden te staken. Het Bureau ging hier niet mee akkoord en zette de werkzaamheden voort. Via het Militair Gezag en het Nederlandse Rode Kruis probeerde het Bureau toegangspassen voor Duitsland te krijgen. Zonder deze passen hadden personen en organisaties geen toegang tot Duitsland. Het Bureau kreeg in eerste instantie de passen niet, volgens hen door tegenwerking van het Nederlandse Rode Kruis vanwege de concurrentie. Toch werd er uiteindelijk overeengekomen door beide organisaties om gezamenlijk opsporingsteams naar Duitsland te sturen. In augustus 1945 konden de eerste teams vertrekken.[5] Door het besluit tot centralisatie van de opsporingswerkzaamheden bij het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis werd het Bureau Informatie en Opsporing van Nederlanders in Duitsland begin december 1945 alsnog opgeheven. Bureau Ex-Politieke Gevangenen Ook het Bureau Ex-Politieke Gevangenen zette zich in voor de opsporing van politieke gevangenen. Ook dit bureau gaf aan dat het tegenwerking ondervond van andere opsporingsinstanties. Het opsporingswerk zou volgens het bureau meer lijken op een concurrentiestrijd dan op opsporingswerk.[6] Het bureau was opgericht door de Stichting 1940-1945 om voormalige politieke gevangenen bij te staan bij hun terugkeer in Nederland. Daarnaast probeerde het inlichtingen over politieke gevangenen in te winnen die nog steeds vermist waren. Het bureau verspreidde onder de reeds teruggekeerde politieke gevangen het blad Appèl, waarin vermiste personen stonden vermeld vergezeld van een oproep om informatie over hen te verstrekken over deze personen. Het bureau ging zelf niet zelf op zoek in Duitsland naar vermiste politieke gevangenen, maar was afhankelijk van de informatie van degenen die uit gevangenschap terugkeerden. Vereniging Friesland 1940-1945 De Vereniging Friesland 1940-1945 daarentegen stuurde wel een opsporingsteam naar Duitsland. De Vereniging was op 18 april 1945 opgericht door voormalig verzetsorganisaties met de gedachte om de nabestaanden van overleden Friese verzetsstrijders of verzetsdeelnemers die door de oorlog invalide waren geworden te ondersteunen. De opsporing van vermiste personen was niet een doelstelling van de organisatie, maar kwam voort uit de behoefte die er bestond om te weten wat er met vermiste familieleden was gebeurd. De Vereniging besloot tot actieve samenwerking met het Bureau Informatie en Opsporing van Nederlanders in Duitsland. De Vereniging richtte ook een eigen bureau op in Leeuwarden waar Friezen hun informatieverzoeken over familieleden konden indienen. Het bureau van de Vereniging won inlichtingen in bij het Informatiebureau van het Rode Kruis en ABC, interviewde teruggekeerde ex-politieke gevangenen en stuurde zelfs twee leden naar Duitsland om te zoeken naar Friezen. Ook de Vereniging Friesland stopte al vrij spoedig met haar opsporingsactiviteiten. Eind 1945 werden deze werkzaamheden overgedragen aan het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis.[7] Overige organisaties voor politieke gevangenen Andere organisaties die zich hebben ingezet voor de opsporing van en de informatieverstrekking over politieke gevangenen waren het Inlichtingenbureau ex-Politieke Gevangenen van de Plaatselijke Advies Raad der Illegaliteit (PARI), de Grote Advies-Commissie der Illegaliteit en de Nederlandse Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen uit de Bezettingstijd (Expogé). Dwangarbeiders Een organisatie die zich specifiek richtte op de groep dwangarbeiders in Duitsland en Nederland was de tijdens de oorlog opgerichte Nederlandse Informatiedienst Arbeiders Duitsland (NIAD). De medewerkers van deze organisatie stuurden in eerste instantie alleen voedselpakketten naar de dwangarbeiders. Door deze werkzaamheden werden zij echter benaderd met verzoeken om inlichtingen door familieleden, die al lange tijd niets meer hadden vernomen van in Duitsland werkende verwanten. De Informatiedienst begon met het verzamelen van gegevens over personen die vermist werden. Voor het verkrijgen van inlichtingen werd gebruik gemaakt van formulieren. Van de Duitse autoriteiten kreeg de NIAD toestemming om in Duitsland opsporingen te verrichten en brieven en voedselpakketten naar de Nederlandse arbeiders in Duitsland te brengen. Vier motorrijders werden ingezet om deze werkzaamheden te verrichten. In de laatste oorlogsmaanden ging het hoofd van de NIAD in Duitsland op zoek naar gedeporteerde Nederlanders.[8] In tegenstelling tot andere opsporingsinstanties werd de NIAD niet overgenomen door het Informatiebureau, maar de werkzaamheden met betrekking tot de opsporing van dwangarbeiders werden wel overgedragen aan het Nederlandse Rode Kruis, evenals een kopie van de cartotheek met persoonsgegevens. Krijgsgevangenen De opsporing van vermiste krijgsgevangenen en geheime agenten was in handen van één man: W.Ch.J.M. van Lanschot. Van Lanschot had van de bevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten, Prins Bernhard, persoonlijk de opdracht gekregen om vermiste militairen op te sporen. In het voorjaar van 1946 waren de werkzaamheden dusdanig uitgebreid dat besloten werd tot het oprichten van een officiële missie. Op 1 juli 1946 werd de Missie tot Opsporing van vermiste Nederlandse Militairen en Agenten onder leiding van Van Lanschot ingesteld en kreeg hij de beschikking over personeel.[9] Een jaar later werd deze missie opgeheven en werden de werkzaamheden overgenomen door haar opvolger, de Nederlandse Missie tot Opsporing van Vermiste Personen uit de Bezettingstijd. Waar de missie van Van Lanschot vooral actief was in het buitenland, was de Dienst Identificatie en Berging (DIB) in Nederland werkzaam. Deze dienst was verantwoordelijk voor het identificeren van de stoffelijke overschotten van Nederlandse en buitenlandse militairen die in de oorlog in Nederland waren omgekomen. De DIB werkte samen met de Oorlogsgravenstichting en het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis. Karolien Verbrugge Bronnen[1] D. Hondius, Antisemitisme in Nederland rond de bevrijding (Den Haag 1990) 56. [2] C. Brasz, Removing the Yellow Badge. The struggle for a Jewish community in the postwar Netherlands 1944-1955 (Jeruzalem 1995) 30. [3] Hondius, Antisemitisme in Nederland, 55. [4] Ibidem, 53, 57. [5] Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam, archief van de Grote Advies-Commissie der Illegaliteit, collectie 184, dossier 15A. [6] Stichting 1940-1945, Appèl: Meededelingenblad voor Ex-Politieke Gevangenen. Stichting 1940-1945 28 (1945-1946). [7] Vereniging Friesland 1940-1945, Tien jaar Vereniging Friesland 1940-1945. 18 april 1945 – 18 april 1955 (Leeuwarden 1955) 9. [8] F. Govers, Stemmen uit Dachau: 'ter eren van de doden en ter waarschuwing van de levenden' (Hapert 1990) 77-78. [9] E.G. Vos, Visschen met net en hengel. Organisatie, werkzaamheden en voorgeschiedenis van de Nederlandse Missie tot opsporing van vermiste personen uit de bezettingstijd juli 1947 - september 1951 (Utrecht 1989). Doctoraalscriptie, 29. |
|||||||||||