Hulp verlenen aan illegale strijders, die in de jaren 1940-1945 bij of tengevolge van hun plicht op het ondergrondse front dan wel bij of tengevolge van deelneming aan acties strekkende tot de uiteindelijke bevrijding van het Koninkrijk der Nederlanden binnen Europa, dusdanig verminkt zijn dat zij, hetzij tijdelijk, hetzij voorgoed, in verminderde mate arbeidsongeschikt zijn, dan wel aan hun nagelaten betrekkingen, indien ze daarbij gevallen zijn, alsmede aan illegale strijders, die tengevolge van die plichtsvervulling of deelneming vermogensschade hebben geleden of in de grondslag van hun maatschappelijk bestaan zijn getroffen, dan wel aan hun nagelaten betrekkingen, indien ze overleden zijn.