In 1953 diende het CCV een vordering in op de Nederlandse staat bij de Haagse rechtbank. De eis was dat het voormalige Indische overheidspersoneel, militairen zowel als ambtenaren, alsnog het niet-uitbetaalde salaris zou ontvangen over de periode van de Japanse bezetting. Deze vordering werd afgewezen. De rechtbank baseerde haar vonnis op de vaststelling dat Nederlands-Indië al sinds de Indische Comptabiliteitswet van 1912 een rechtspersoon zou zijn geweest, waarvan de 'eigendommen, baten en lasten' waren 'gescheiden van die van Nederland'. De eisers moesten met andere woorden niet bij de Nederlandse staat zijn, maar bij de rechtsopvolger van Nederlands-Indië, de Republiek Indonesië.
Naast het CCV had ook een andere Indische organisatie, namelijk de Stichting OMINK, een proces over de backpay-kwestie aangespannen tegen de Nederlandse en Indonesische overheid.