Pensioenen en uitkeringen voor oorlogsslachtoffers

Pensioen- en uitkeringen voor oorlogsgetroffenen.

In de jaren na de oorlog kwamen er verschillende regelingen en wetten tot stand die oorlogsgetroffenen materiële hulp boden. Dit gebeurde in de vorm van een buitengewoon pensioen of een uitkering. De eerste groepen waar een regeling voor werd getroffen, waren de verzetsdeelnemers in Nederland (1947) en de zeelieden (1947). In 1950 volgde de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945. Voor oorlogsgetroffenen uit Nederlands-Indië werd de uitvoering van de Algemene Oorlogsregeling (1954) overgenomen van Indonesië. De Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 werd in 1973 vastgesteld. Deze wet was bedoeld als erkenning voor en hulp aan de vervolgingsslachtoffers van het Nazi-regime. Pas in de jaren tachtig kwamen er regelingen voor verzetslieden uit Nederlands-Indië (1986) en voor burgeroorlogsgetroffenen (1984).[1] De overheid wees drie stichtingen aan voor de begeleiding van oorlogsgetroffenen bij het aanvragen van een pensioen of uitkering. Dit waren Stichting 1940-1945, Stichting Joods Maatschappelijk Werk en Stichting Pelita.

Of iemand in aanmerking kwam voor een pensioen of uitkering was afhankelijk van de oorlogservaringen van de aanvrager en zijn/haar medische en financiële situatie. Het onderzoek naar de oorlogservaringen van de betrokkene werd door de pensioen- en uitkeringsinstanties uitgezet bij het Informatiebureau van het Nederlandse Rode Kruis en het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Deze twee instanties verifieerden, en verifiëren nog steeds, de oorlogservaringen van de getroffenen aan de hand van het bij hun aanwezige archiefmateriaal.

Wet buitengewoon pensioen

Het RIOD hield zich met name bezig met de verificatie van verzetsactiviteiten. Gegevens over deze activiteiten waren nodig voor het toekennen van een buitengewoon pensioen aan verzetsdeelnemers of hun nabestaanden. Het RIOD beschikt over Duits documentatiemateriaal dat in veel gevallen uitsluitsel kan geven over de verzetsactiviteiten van (omgekomen) verzetslieden.[2] Ook bij het Informatiebureau kwamen verificatieverzoeken in het kader van de Wet buitengewoon pensioen (Wbp) binnen. Het bureau trachtte informatie te geven over het verblijf van de aanvrager in gevangenissen en kampen.[3]

Op basis van het onderzoek van het RIOD en het Informatiebureau werd een verzetsrapport opgesteld door de Stichting 1940-1945. Deze verzetsverklaring diende als belangrijk praeadvies bij de besluitvorming over het toekennen van een verzetspensioen.

Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945/Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers

Toch pensioen voor joodse oorlogsslachtoffers. Motie Voogd in de kamer aangenomen
Naast het uitvoeren van verificatiewerkzaamheden voor de Wbp, voeren het RIOD en het Informatiebureau ook onderzoek uit in het kader van de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers (1950-1984) en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers (1973-heden). Het verificatieonderzoek werd in eerste instantie uitgezet bij het Informatiebureau, omdat zich daar de meeste gegevens bevinden over vervolging. Het Informatiebureau stelde op basis van het onderzoek een rapport op dat vervolgens werd doorgezonden naar het RIOD. Daar werd het rapport beoordeeld en eventueel werden er nieuwe gegevens aan toegevoegd. Na goedkeuring van het rapport werd het toegezonden aan de Commissie van advies inzake bijstand aan vervolgden. Deze commissie adviseerde de minister onder wie het beleidsgebied Welzijn ressorteerde omtrent de toepassing van de voorzieningen ingevolge de Rijksgroepsregeling Oorlogsslachtoffers 1940-1945 en omtrent beslissingen op individuele aanvragen.

Per 1 januari 1973 ging de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers (Wuv) van kracht en werd de Commissie van advies opgeheven. Door de nieuwe wet namen de verificatiewerkzaamheden toe en werd besloten om de werkwijze bij de verificatie van aanvragen ingevolgde de Wuv te wijzigen. Afgesproken werd dat het RIOD niet meer automatisch alle aanvragen zou verifiëren, maar alleen aanvragen die volgens het Informatiebureau of de uitkeringsinstantie nader onderzoek behoefden. Dit waren meestal zaken waarbij zich bijzondere problemen voordeden, met name bij Indische aanvragen.[4]

Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet en Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

Ook voor de laatste tot stand gekomen wetten voor oorlogsgetroffenen, de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet en Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, werd het Informatiebureau en het RIOD om expertise gevraagd. Hoewel dat steeds minder het geval is, wordt er tot op de dag van vandaag door deze twee organisaties verificatieonderzoek uitgevoerd in het kader van het pensioen- en uitkeringsstelsel voor oorlogsgetroffenen.

Karolien Verbrugge

Bronnen

[1] A. Fris. ‘Een oorlog duurt een leven lang’. Een onderzoek naar instituties en wet- en regelgeving inzake oorlogsgetroffenen, 1940-1945 (Den Haag 1992). Rijksarchiefdienst/PIVOT, ministerie van WVC, 2-6.

[2] Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Jaarverslag 1949 (Amsterdam 1950) 24.

[3] Verslag van het hoofdbestuur over het jaar 1965. Vereniging Het Nederlandsche Roode Kruis (Den Haag 1966) 62.

[4] Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Jaarverslag 1973 (Amsterdam 1974) 34.

verantwoording
colofon