| ||||||||||||
|
De reis naar NederlandVoor vertrek De RAPWI was verantwoordelijk voor het vervoer van de Indische evacués naar de havenplaatsen, waar de Repatriëringsdienst Indië de verantwoordelijkheid over hen overnam. Vrouwen en kinderen uit de kampen op Java en Sumatra kwamen het eerste in aanmerking voor repatriëring vanwege de alarmerende situatie daar. Daarnaast kregen ook zieken voorrang bij de repatriëring. Hiervoor had men een doktersverklaring nodig van artsen die door het Centraal Evacuatie Bureau waren aangesteld. Een medische A-prioriteit was voor de meesten noodzakelijk om in de eerste helft van 1946 gerepatrieerd te worden. Daarnaast waren er nog anderen die een plekje kregen aan boord van de eerste schepen naar Nederland. Enkele grote Nederlandse bedrijven hadden voor hun werknemers een aantal plaatsen op de schepen toegewezen gekregen. Ook op grond van regeringsprioriteit of om economische redenen kwamen mensen versneld in aanmerking voor repatriëring.[1] Elke repatriant diende vóór vertrek naar Nederland in bezit te zijn van een formulier. Hierop stond aangegeven dat betrokkene geregistreerd stond bij het Kantoor Displaced Persons, in het bezit was van een KDP-identiteitskaart (waarvoor een KDP-registratiekaart was uitgeschreven) en dat de repatriant door de Medische Dienst was gekeurd.[2] De reis Aan boord van de schepen was een repatriëringsteam van het Nederlandse Rode Kruis aanwezig, dat bestond uit medici en verpleeghulpen om de zieken te verzorgen gedurende de reis naar huis. Ook bij de tussenstop in Ataka (Egypte), waar alle evacuatieschepen afmeerden om de passagiers te voorzien van toiletartikelen en andere goederen, hielpen medewerkers van het Nederlandse Rode Kruis de repatrianten. Warme kleding werd verstrekt door de Repatriëringsdienst Indië. Daarnaast werd aan de repatrianten een identiteitskaart uitgereikt. Tevens werden vanuit Ataka de passagierslijsten met verder aan boord verkregen gegevens, zoals de gezondheidstoestand, contactadressen in Nederland en dergelijke naar Nederland gestuurd. Dit waren vaak de eerste berichten van de repatrianten die familie in Nederland ontving. Tijdens het tweede deel van de reis ontvingen de repatrianten distributiekaarten. Aankomst in Nederland
Eind 1945 was al een aantal kleinere groepen Indische repatrianten aangekomen in Nederland, maar begin januari 1946 kwam pas het eerste schip dat een grote groep repatrianten vervoerde aan in de haven van Amsterdam. Deze repatrianten waren in Indië aan boord gegaan van de Nieuw Amsterdam en de Oranje. Deze oceaanstomers waren te groot om door de nog steeds beschadigde sluizen van IJmuiden te varen en konden daardoor de hoofdstad niet bereiken. De repatrianten waren daarom in Southampton van boord gegaan en werden overgeplaatst op het kleinere schip de Almazora, dat op 3 januari 1946 aankwam met de eerste helft van de passagiers van de Nieuw Amsterdam in de hoofdstad. Samen met de passagiers van de Oranje, die enkele dagen daarna in Southampton arriveerden, waren er een kleine 5000 mensen gerepatrieerd uit Nederlands-Indië.[3] Dit was het begin van de grote repatriëringstransporten uit Nederlands-Indië. De officiële beëindiging van de massa-evacuatie werd gesteld op 3 september met het vertrek van de Kota Baroe naar Nederland.[4] Daarna vonden nog wel enkele transporten plaats, maar de grootste golf Indische repatrianten was na de zomer van 1946 voorbij. Uiteindelijk hebben 70.000 mensen gebruik gemaakt van de evacuatieregeling en zijn vanuit Nederlands-Indië en omliggende landen naar Nederland vervoerd [5] Karolien Verbrugge Bronnen[1] W. Willems, De uittocht uit Indië, 1945-1995 (Amsterdam 2001) 44-45. [2] Nationaal Archief, Den Haag, Commissariaat voor Indische Zaken, 1927-1949, nummer toegang 2.10.49, inventarisnummer 2409. [3] M. Bossenbroek, De Meelstreep. Terugkeer en opvang na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2001) 160, 162. [4] Willems, De uittocht uit Indië, 48. [5] Bossenbroek, De Meelstreep, 167-168 |
|||||||||||