| ||||||||||||
|
Indische organisatiesNa de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 kwam een grote stroom (Indische) Nederlanders naar Nederland op gang. Veel van deze ‘repatrianten’ hebben de ontvangst in Nederland als buitengewoon kil ervaren, niet in de laatste plaats vanwege de veelal slechte huisvesting – zoals in het voormalige kamp Westerbork – en het onbegrip van Nederlanders voor de oorlogservaringen van de Nederlanders uit Indië. Tot begin jaren zeventig werd er nauwelijks over de oorlogservaringen van de repatrianten gesproken. Toch ontstonden al snel na de oorlog de eerste belangenbehartigingsorganisaties, zoals de Nederlands-Indische Bond van Ex-krijgsgevangenen en Geïnterneerden (NIBEG) die in 1947 meer dan 20.000 leden telde en particuliere claims verzamelde die betrekking hadden op schade aan inboedel, huizen en bedrijfsinrichtingen. Een andere vroege belangenbehartigingsorganisatie was de in 1946 opgerichte Federatie van ex-Illegale Werkers in Indië (FIWI) door voormalige verzetsstrijders die bij de Nederlandse regering lobbyde voor erkenning voor hun verzetswerk tijdens de Japanse bezetting. Toenemend zelfbewustzijn Kenmerkend voor organisaties als NIBEG en FIWI was dat deze vooral achter de schermen opereerden. Dat gold niet voor de organisaties die in de jaren zeventig en tachtig werden opgericht. Deze manifesteerden zich nadrukkelijk in het publieke domein. Zo kreeg het NIBEG in 1970 een vervolg in de vorm van de Bond Ex-Geinterneerden en Gerepatrieerden van Overzee (BEGO) om zowel achter de schermen als naar buiten toe actief de belangen te behartigen van allen die tijdens de Tweede Wereldoorlog en de bersiap in Nederlands-Indië woonden en werkten. Mede dankzij organisaties als BEGO verschenen er publicaties, kreeg de geschiedenis van de Japanse bezetting een plaats tijdens de jaarlijkse dodenherdenking in mei en werden er monumenten opgericht zoals in Apeldoorn en Den Haag. Er was daarnaast ook ruimte gekomen om zich nadrukkelijker in het publieke domein te profileren vanwege verbeterde relaties tussen Nederland en Indonesië en bezoeken als die van de Japanse keizer Hirohito aan Nederland in 1971, dat onder leiding van cabaretier en overlevende van de Birmaspoorweg Wim Kan groot protest uitlokte. De belangenbehartigingsorganisaties die in de jaren zeventig werden opgericht, richtten zich vooral op de onvrede over de backpaykwestie. In 1975 werd de Stichting Rechtsherstel KNIL opgericht, een jaar later gevolgd door de Stichting Nederlandse Ereschulden. Beide organisaties zetten zich in om al dan niet via juridische weg de Nederlandse staat te verplichten tot het betalen van niet-uitbetaalde salarissen aan ambtenaren in dienst van de Nederlandse overheid en KNIL-militairen. De Nederlandse regering wees echter elke claim categorisch van de hand, omdat deze verplichting volgens haar sinds de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 op de Indonesische regering zou rusten. Wel kwam er in 1981 de Wet Uitkering Indische Geïnterneerden (UIG) tot stand die in een eenmalige uitkering van 7500 gulden voorzag voor ex-geïnterneerden. Tot grote woede vielen gedupeerden van de backpay echter buiten deze regeling. Dat gold ook voor de in 1986 ingevoerde Wet Buitengewoon Pensioen Indisch Verzet (WIV) waarvoor alleen zij – en hun nagelaten betrekkingen – die tijdens de Japanse bezetting hadden deelgenomen aan het verzet, in aanmerking kwamen. Nieuwe organisaties Frustraties over het uitblijven van een finale regeling werden vergroot door een reeks incidenten, zoals de bekendmaking van het voornemen van koningin Beatrix om in 1986 op staatsbezoek te gaan bij keizer Hirohito, het overlijden van Hirohito in 1989 en het voornemen van de Nederlandse regering leden van het Koninklijk Huis af te vaardigen naar de begrafenis en tot slot het bezoek van de Japanse premier Kaifu naar Nederland in 1991. De emoties liepen zo hoog op dat de krans die Kaifu bij het Indisch monument in Den Haag had gelegd, door een woedende kampslachtoffer in de nabijgelegen vijver werd gesmeten. Een kleine maand later werd tijdens de herdenking van 15 augustus premier Lubbers bekogeld met een ei toen deze een krans wilde leggen bij hetzelfde monument. Tegen deze achtergrond werden verschillende nieuwe organisaties opgericht, zoals in 1990 de Stichting Japanse Ereschulden (JES) die ook van de Japanse overheid excuses en financiële compensatie eist. Gezien het grote aantal en diversiteit van Indische organisaties, benaderde premier Lubbers kort na het ei-incident Rudy Boekholt, voorzitter van de Stichting Herdenking 15 augustus 1945. Lubbers wilde een groep van ongeveer vijftien organisaties waarmee het kabinet voortaan enkele malen per jaar kon overleggen. Op 26 augustus 1991 vond de eerste vergadering plaats onder leiding van premier Lubbers en was de oprichting van het Indisch Platform (IP) een feit. Het IP boekte een aantal belangrijke successen, zoals enkele nadere regelingen op het gebied van de backpaykwestie en een Breed Historisch Onderzoeksprogramma (BHO) dat uitgevoerd werd door het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie en ondermeer resulteerde in de publicaties van Hans Meijer over de backpaykwestie, en van Peter Keppy over oorlogsschade en rechtsherstel. Leon van Damme Bronnen
Zie ook: http://www.indie-indonesie.nl/ |
|||||||||||