Erich August Paul Puttkammer (geboren 1891 te Luppisch in Polen), werd in 1939 genaturaliseerd tot Nederlander. Tijdens de oorlog woonde hij in Amsterdam, waar hij als procuratiehouder werkzaam was bij de Rotterdamsche Bankvereeniging.
Putkammer fungeerde als intermediair tussen het Devisenschutzkommando en de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD, Abteilung IV b 4, en de joodse bevolking.
Hij zorgde tijdens de bezetting, in ruil voor goud, diamanten, juwelen, schilderijen enz. voor de zogenaamde "Sperrstempels" (ook wel "Puttkammer-stempels" genoemd) voor joden, voor het merendeel al naar Westerbork overgebracht, die zich aan deportatie wilden onttrekken.
De "Sperren" werden hen verstrekt door het Devisenschutzkommando. Voor een stempel moest gemiddeld 20.000 gulden (tot 10 juni 1943) en 30.000 gulden (na 10 juni 1943) per persoon worden betaald om voorlopig vrijgesteld te worden van transport. De stempels dienden te worden betaald met goud, zilver, edelstenen, platina of harde buitenlandse valuta.
De beloofde bescherming, echter, bleek onbetrouwbaar, vrijwel iedereen met een Puttkammer-sperre werd alsnog op transport gesteld.
Na de oorlog werd Puttkammer gearresteerd, maar wegens gebrek aan bewijs weer vrijgesproken.
Puttkammer heeft hij zich na de oorlog beziggehouden met verzoeken tot schadevergoeding van een groot aantal joden.